vrijdag 14 januari 2011

14-01 Tasmanië

Zoals al eens eerder vermeld, ligt Melbourne aan de onderkant van het vasteland dat Australië is. Onder deze onderkant ligt een plasje water dat de Bass Strait heet, en aan de onderkant van dit water ligt weer een brokje land – vroeger Van Diemensland (we gaan niet speculeren over wat er hiervan zou gekomen zijn moesten onze Noorderburen/Goudahoofden veroverende kolonisten geweest zijn in plaats van slinkse handelslieden), nu Tasmanië. Hoewel dit eilandje (ongeveer twee keer zo groot als ons Belgenland) nog steeds genoemd is naar een Hollander (de befaamde Abel Janszoon Tasman), waren het de Britten met een forse lading criminelen die hier de eerste Europese ‘beschaving’ neerpootten. Gelukkig is de door mensen ingenomen oppervlakte op Tasmanië nog steeds erg bescheiden en is meer dan de helft van de staat uitgeroepen tot nationaal park.
Van Melbourne naar Hobart met een binnenlandse vlucht is een stap terug in de geschiedenis van de luchtvaart. Geen gedoe met plastiek zakjes en kleine vloeistofflacons, geen gefouilleer en intimidatie bij de douane, geen paspoortcontrole, geen bla bla bla. Zolang je je niet hebt volgeladen met granaten en je je machinegeweer niet te opzichtig in het rond zwaait, zit je goed.
Wij maakten de oversteek samen met twee Maries. Van de ene had u al gehoord (Iers, collega), de andere Marie is een Française die met de ene op hostel zat. Op reis zijn met vier is wat anders dan met twee, het vergt wat meer tijd en geduld (vooral als de andere Marie nog trager blijkt te zijn dan een hoogbejaarde slak met een appartementsblok op haar rug).
Eens geland, doken wij in een gehuurde campervan – een serieuze upgrade ten opzichte van onze eigen Josmobiel: keuken, loungeroom, twee slaapkamers, … (mits een regelmatige kleine verbouwing), en niet veel na onze intrede op het eiland, verwenen de wolken uit de hemel en scheen de zon.
Licht bruinend bij elke stap, verkenden wij Freycinet NP, op naar de top die het prachtige uitzicht over Wineglass Bay achter zich verborg. Daarna waren wij maar net op tijd in Launceston met zijn Cataract Gorge om ’s avonds een glimp te kunnen opvangen van het openluchtzwembad dat daar naast de rivier ligt. De geplande plons de volgende ochtend is er niet van gekomen want de ganse boel was ondertussen overstroomd en van een zwembad was geen spoor meer.
We vroemden verder naar Cradle Mountain NP, trokken rond Dove Lake in het noordelijke deel en langs Lake St. Clair in het zuiden (hier waren jammer genoeg bijna enkel lange wandelingen en ondertussen had de zon ons weer verlaten en ons opgezadeld met regendruppels).
In het dorpje naast het Mount Field NP dachten wij de plaatselijke economie even te spijzen door ons spijs en drank te laten serveren in de dorps-pub. Op twee minuten waren we binnen en weer buiten, met de duidelijke boodschap dat wij verwende stadskinderen niet zomaar moesten denken dat je overal ter wereld om acht uur ’s avonds nog warm eten kan krijgen. Vermits dat blijkbaar enkel tussen zes en zeven te verwachten is, dropen wij af en brouwden we ons eigen potje.
De volgende ochtend keken wij onze ogen uit naar de bakken water die in Mount Field NP over de rotsen kletsen. Wekenlange regenbuien hebben natuurlijk al eens overstromingen tot gevolg (op Tasmanië gelukkig zeer beperkt), maar als je op watervallentocht gaat, geef ons dan maar een flinke zondvloed een paar dagen tevoren.
De Russel Falls, de Horsehoe Falls, de Lady Barron Falls; de machtige hoeveelheden water die naar beneden donderden, bliezen ons bij momenten bijna weg. Stuk voor stuk adembenemende en werkelijk denderende watervallen, straffer dan op de foto’s in de boekskes!
En toen, toen zaten onze vijf dagen Tasmanië erop, leverden wij met een klein hartje onze van weer in en vlogen wij met een dik uur vertraging weer terug, de Bass Strait over, naar de onderkant van het vasteland, om nog een paar dagen langer te kunnen genieten van het wervelende Melbizzie.





































Geen opmerkingen:

Een reactie posten