donderdag 30 december 2010

30-12 Melbourne – op stap in’t stad

De eerste aanraking met het Melbournse uitgaansleven was vanop afstand. Niet eens van heel erg ver hoor, gewoon vanop enkele meters. Overal waar wij de eerste dagen een voet durfden te zetten, zette ook de plaatselijke bon-chic bon-genre parmantig hun beste beentje voor. Reden hiervoor: Spring Racing Festival, het absolute hoogtepunt van het jaar voor de jockey, de gokbureaus, de paardenrennen-liefhebbers én – last but not least – het is het gouden weekend van de gepluimde hoed.
Combineer deze grand-luxe-mentaliteit met de genetisch inherent aanwezige drang der Australiërs (getuige de uitdrukking it’s beer o’clock) om hun binnenste te vullen met alcoholische drank, en u kan zich de decadente taferelen al voorstellen. Winnaar qua schaamtelijkste voorval dit jaar was de persoon die tussen twee bijna tot stilstand gekomen treinwagons in slaagde te sukkelen en er met behulp van een heel eskadron urgentiemedewerkers een dik half uur later weer min of meer heelhuids van tussenuit kwam.

Dat zélf op stap gaan schandelijk duur is, bleek toen we met Kurt en Marie (twee werkmakkers van bij de Westfield campagne) in de rooftop bar een kijkje gingen nemen, hetgeen uitdraaide op een super vrijdagavond. De volgende dag snoven wij met een zeldzaam straaltje zon lentefrisse geuren op in het Hispanic Festival in Fitzroy (een van de trendy-maar-niet-fancy buurten), opnieuw met Matt, Em en hun vrienden Alex en Aurélien.
Een week later was het tijd voor het kerstfeestje van Sweeney. Nu moet u weten dat een kerstfeestje in Australië niet licht wordt opgevat. Het kerstfeestje van het werk is het moment waarop iedereen die niet permanent met een Australisch vakantiegevoel in zijn hoofd rondloopt, zichzelf naar hogere sferen drinkt op kosten van – en samen met – de oversten. Met het kerstfeestje wordt hier niet gelachen, en er wordt niet gierig over gedaan (de hele Sydney-afdeling werd bijvoorbeeld voor twee dagen simpelweg overgevlogen naar Melbourne). Ondanks het feit dat alles op een donderdag plaatsvond en wij bij de weinigen waren die geen verlof hadden op vrijdag, werd het een duizelingwekkende avond, met als kers op de taart: een comfortabele rit naar huis, gesponsord door mijnheer Sweeney’s taxi-coupon.
Zonder het goed en wel te beseffen sukkelden wij de volgende dag in een nieuw gratis-gratis-gratis avontuur, toen Kurt ons en Marie opbelde met de melding dat we ons naar het Etihad Stadion moesten haasten als we het concert van U2 wilden meepikken. Niet getreuzeld dus, en pakweg twee uur later zagen wij Bono en consoorten van hoog in de tribune (dat heb je dan met gratis tickets op onuitverkochte plaatsen) van jetje geven. Een vreemd gevoel wel, om zodanig ver weg (en vooral zo hoog erboven) te zitten dat je je bijna een buitenstaander voelt, maar toch (ondanks het feit dat je ons geen fans kan noemen) keerden wij tevreden weer naar huis.
Sinds het kerstfeestje zijn wij elk weekend in de weer met onze collega’s om nieuwe stekjes te ontdekken in het Melbournse nachtleven (New Guernica, Cookie, The Toff, het Carlton Hotel), en wat ons daarbij uitermate gelukkig (en jaloers) maakt, is dat waar je ook bent, en hoe lang je het ook trekt, je geraakt zo goed als altijd met het openbaar vervoer weer naar huis. (behalve als je op een weekdag op de lappen gaat, wat wij aan den lijve ondervonden tussen Kerst- en Nieuw, waardoor wij onze tweede en laatste gratis taxi-coupon vroeger dan verwacht in de strijd moesten gooien).

Het sociale verhaal gaat genadeloos verder met etentjes. Na drie-euro-pizza’s bij Bimbo’s kwam op de 12e december een verjaardagsdiner, gekookt door Kurt (die behalve een ondertussen ex-collega ook een gecrediteerde Mexicaanse chef-kok is), een erg jammie jammie authentieke Mole Poblano. Nog enkele dagen later waren wij eindelijk aan het feest in St-Kilda, het heiligdom der backpackers, waar het strand de stad ontmoet en wij een ‘bowl of wedges’ (een kom gevuld met een soort Australische frieten/gefrituurde aardappelschijven) aten met zure room en sweet chili – een klassieker.

Kerstmis bracht ons geen sneeuw, maar stilaan beter en beter weer en een zeer gesmaakte (doch zeer anderse dan thuis) raclette in het bescheiden gezelschap van onszelf, vermits iedereen die we hier kennen bij familie vertoefde (vaak op een deken in een park ergens ten velde) of in Sydney zijn heil had gezocht voor de feestdagen.
Op oudejaarsavond raasde doorheen heel de staat Victoria (misschien als tegengif tegen de nattigheid in Queensland) een exact 24 uur durende hittegolf, die alles wat zich buitenshuis bevond omtoverde tot één gigantische sauna (meer dan 40 graden) met een gloeiend hete strakke bries – warme wind zoals die in je gezicht springt als je de oven opent om van iets te dichtbij te kijken of je lasagne nog niet aan het aanbranden is.
Heet heet heet: de bijzondere context waarin wij naar Simon’s penthouse trokken op de 18e verdieping aan de rand van het CBD, met uitzicht op de haven, de Docklands, vanwaar het vuurwerk de Nieuwjaarshemel in zou worden geschoten. Zelfs zodanig heet en winderig dat al het privé-vuurwerk was verboden wegens te groot brandgevaar!
Geen uitgebreid tafelen, dineren en souperen (een al staand gegeten pasta was ons deel), maar wel een geweldige locatie, en bovendien een heel leuk feestje met een tiental zielen dat iets te vroeg op zijn einde liep… (misschien symbolisch voor het hele jaar 2010).



een bad vol frisse drank


vlnr: H, Marie, B, Kurt


H&M



U2 van bijna in de lucht


vlnr: 0,5 Mikey, H, Aldo, Milena, B, Taylah, ?, Alex


B & H


H & Alex


H, B, Beth, Aldo


A & H


oudjaar - H in het halletje in ons Preston-huis


oudjaar - H in de inkomhal van Simons penthouse


tja, een dansje


B arresteert Kurt


het vuurwerk!

woensdag 1 december 2010

1-12 Melbourne – aan het werk

Onze zoektocht naar werk begon op hetzelfde moment als ons huisvestings-onderzoek. Al gauw hadden we een knoop door te hakken. Job één was het van huis tot huis gaan om mensen warm te maken (en dan een afspraak vast te leggen) voor een (gratis!) woonst-evaluatie door een gecrediteerd energie-inspecteur, aan tien dollar per geregelde afspraak.
Job twee was het opbellen van aandeelhouders van Westfield, een grote winkelcentrum-groep die een herstructurering voorstelde.
Het voordeel van deze laatste optie was een veiliger betaalschema (per gewerkt uur), het nadeel de dress-code: corporate casual, hetgeen zoveel betekent als: laat je jeansbroek maar thuis en trek eens iets deftig aan, een stropdas hoeft nét niet.
Na heel wat twijfelen trokken wij op pad naar de betere tweede-handswinkel (hier heet dat een ‘op-shop’), op zoek naar de betere outfit. Voor een prikje verzamelden wij ieder een broek en een hemd; daarnaast tikten we ook een gekleed paar herenschoenen op de kop (de lijm om die niet uit mekaar te doen vallen, kostte meer dan de schoenen), enkele sets damesmuiltjes (om het vrouwelijk schoenenkoopcliché alle eer aan te doen) een kleedje en een blouse.
Met meer kleren en schoeisel dan nodig en bergen minder verloren geld dan verwacht, wandelden wij buiten bij ‘Savers’ (what’s in a name?), klaar voor onze belangrijke job (tenminste, als je afging op onze kledij).
Na enkele dagen telefoneren over investeringsmogelijkheden, rente-uitkeringen en herschalingen van toewijzingen van aandelenpaketten van afsplitsingen van vastgoedgroeperingen, werd het eerste deel van de campagne al stopgezet. Hier en daar was iemand opgebeld die met het verkeerde been uit bed was gestapt, een inbreuk op zijn/haar privacy hoorde rommelen in het achterhoofd en vervolgens dreigementen over rechtszaken in de hoorn prevelde.
We werden bijna stante-pede in campagne twee gegooid, maar al gauw was duidelijk dat ook deze niet zijn beloofde termijn zou uitzitten – en zo zaten wij (ondanks 6 beloofde weken vol met werk) na een dikke twee weken weer zonder werk.
Een paar dagen later hingen wij ergens anders alweer aan de telefoon, ditmaal voor het Climate Smart programma van de regering in Queensland. Mensen opbellen om een afspraak te maken om hun gloeilampjes te komen vervangen door spaarlampen, hun traditionele douchekop door een waterbesparende variant, … De betaling hier was prestatie-afhankelijk en achteraf bleek het betalingsschema zelfs nog negatiever dan ons initieel was verteld. Geen sjieke kleren nodig voor dit soort job, maar wel de continue stress van meer dan een uur lang al geen afspraak meer te hebben geregeld.
Al gauw waren we weer op zoek naar iets anders, en na een tussendoortje in de helpdesk-lijn op de laatste dag van de regionale verkiezingen in Victoria (hetgeen neerkwam op in google maps opzoeken waar het dichtstbijzijnde stembureau was); kwamen wij uiteindelijk terecht – alweer aan de telefoon – bij Sweeney Research, waar wij nu officiëel marktonderzoekers zijn en bedrijven op de rooster leggen over hun IT-beleid, hun voorkeuren bij het plaatsen van jobadvertenties.
We horen Jan Publiek uit over zijn ervaringen/rechten als consument toen hij een frigo had gekocht die niet bleek te werken of een timmerman over de vloer kreeg die zijn werk maar half was komen doen.
Het werk bij Sweeney valt zeer goed mee in vergelijking met alle voorgaande jobs, al is het maar te hopen dat we in de ‘korte’ tijd dat we er zullen blijven, niet stilaan even vreemd en raar en gek en een tikje kierewiet worden als (zonder zever) élke persoon die er al langer werkt dan een jaar – stuk voor stuk is daar een slag aan.
Gelukkig is er min of meer samen met ons een lichting jong, vers bloed aangenomen en kunnen wij tijdens de pauze, zonder ons zelf een aap te voelen in de dierentuin, onophoudelijk roddelen over de collectie freaks.


Hanne @ Sweeney


Bart in zijn 15€-outfit (alles wat u ziet is 'nieuw') voor de eerste werkdag bij Westfield

dinsdag 2 november 2010

2-11 Melbourne – een dak boven je hoofd

Melbourne is Australiës culturele hoofdstad. Het staat een stap verder dan het ‘zakelijke’ Sydney als puntje bij paaltje komt wat betreft kunst, mode, muziek, theater, design en culinaire geneugtes. De Victoriaanse smeltkroes van nationaliteiten, smaken en ideeën heeft jammer genoeg één groot nadeel: het wispelturige weer. Wij dachten eerst dat dit een fabeltje was dat – door gebrek aan een beter onderwerp om over te klagen – is uitgegroeid tot een alom bekend cliché. Niets is minder waar.
Toegegeven, het jaar 2010 is blijkbaar het meest onvoorspelbare, a-typische en simpelweg slechtste jaar uit het voorbije decennium, maar wie had verwacht dat je steevast, nét voor het buiten stappen, eerder denkt ‘wacht, de paraplu!’ en niet ‘oei, mijn zonnebril’.
Jazeker, slecht weer, het bestaat in Australië, dus als je wat weemoedig bent en denkt aan druilerige herfstavonden of uitgeregende lentedagen: je vindt je gading grijsgrauw weer gegarandeerd in Melbourne.
Wat er dus voor zorgt dat je als Belgisch reisgenootschap als hoogste prioriteit hebt: een beter verblijf dan een busje. In onze zoektocht naar een degelijk en permanent dak boven ons hoofd, versleten wij vooral de zitbank van Matt en Emily. Wij couch-surften enkele dagen bij hen tot we verdreven werden door Ingrid, een over-enthousiaste Limburgse die ook een couch-surf-afspraak had. Gewapend met een parkeervergunning, sliepen wij ’s nachts in de auto, terwijl we overdag van de faciliteiten in het huis konden blijven gebruik maken.
Ondertussen waren wij ijverig op huizenjacht, een niet zo evidente speurtocht. Hoewel het huisvesten van een koppel financieel interessant is (wij zijn bereid iets meer te betalen voor dezelfde kamer dan een solo artiest), staan de meeste huisbazen hier toch niet om te springen. Bovendien zijn wij maar korte-termijn-plakkeblijvers, dus ook daar scoren we geen goeie punten.
We reden van de ene kant van Melbourne naar de andere, om dan te belanden bij mensen die hun e-mails niet aandachtig lezen: ‘ah oei, het is wel maar een eenpersoonskamer’, daarna weer het hele centrum door richting de andere zijde, waar in een rommelhoop van een huis een vijftigjarige hippie-kerel de te huur zijnde ruimte bevolkte met wollen sokken, eeuwenoude (vergeelde) krantenknipsels en zelfgehaakte poncho’s. Weer de auto in dus, weer de andere kant uit om op een volgend ‘hmm, dit is het toch niet’-gevoel te stuiten.
Na een week keerde de tegenslag ons de rug toe en hadden we plots de keuze uit drie degelijk geschikte woonplaatsen, voorzien van ook min of meer degelijke bewoners. Onze voorkeur viel dan op een rijhuisje in Preston, waar we de keuken en badkamer delen met Kaye en Ian (een leuk Australisch koppel van onze leeftijd) en Max en Bowie (twee ongehoorzame duivels van katten). Voor de rest hebben wij ons eigen slaapkamertje, onze eigen zithoek met twee zeteltjes en onze eigen tv. Ons eigen plekje onder de zon (met tussen de twee in, een regenwolk): Hotham St nummertje 64.
Home sweet home.




Matt & Emily


Op stap met Ingrid, Em & Matt



onze tramstop

onze voordeur

Kaie & Ian's balkon

onze achterdeur

onze keuken

onze tv

onze badkamer

onze eetkamer/lounge

zaterdag 30 oktober 2010

30-10 Regen en pinguïns – één pot nat

Wie af en toe onze goede vriend ‘de kaart’ eens aandachtig gadeslaat, weet dat vlak nadat je van de Great Ocean Road bent afgehobbeld, je al gauw in Melbourne staat (tenzij je in Geelong nog uitgebreid op zoek gaat naar de laatste verdwaalde drinkbussen met het speeksel van Philippe Gilbert of de stilaan vergane splinters rubber van de fietswielen van Cadel Evans – nagenieten van het WK wielrennen 2010 heet dat dan).
Als je dan in Melbourne niet stopt maar gewoon lustig verder hobbelt, sta je al even gauw in het Wilsons Promontory NP. Wij trokken op missie doorheen dit kustelijk pareltje samen met Femke, Marion en Tine (een Nederlands/Frans – Duits – Belgisch onderonsje), met aanvankelijk als voornaamste doel: niet verdrinken in de zondvloed. De volle tweehonderd kilometer op weg naar het park plensden onze vierwielers door meren die nooit bestaan hadden en door watergordijnen waar een baksteen op te pletter vliegt. De houten schuilhut waar we ons avondeten bekokstoofden, lekte en drupte (ondanks van prima kwaliteit) sneller dan een opengedraaide douchekraan, maar mits een waterdicht zeil, een paar kaarslichten, een paar glazen wijn en een wat-kunnen-natte-voeten-en-enkels-en-onderbenen-en-knieën-mij-nu-schelen-mentaliteit, werd het best een gezellige avond.
De volgende dag schurkten zeker twaalf verschillende lagen grijskleurige wolkendekens onophoudelijk tegen mekaar aan, terwijl wij door moeraslanden struinden, bergen (heuvels, zo u wil) beklommen en baai na baai overschouwden.
Onze drie metgezellen zetten daarna hun tocht richting Sydney voort, waarna wij nog even hier en daar de neus uit het venster staken maar deze telkens snel (en koud en nat) weer terugtrokken.
Eens kijken op Philip Island dan maar, dachten wij, en al gauw stevenden wij vol goede moed op dat legendarische mini-pinguïn-oord af, doch niet nadat we bijna een gevaarlijke, giftige (achteraf bekeken) Copperhead slang op de tenen trapten.
De pinguïn parade die we dan ’s avonds voorgeschoteld kregen was werkelijk om van te smelten als een klontje Côte d’Or in een heetgestookt fondue-keteltje.
In tegenstelling tot bij London Bridge op de Great Ocean Road komen hier niet dagelijks slechts een dertigtal, maar – jawel – een paar honderd kleine pinguïnnetjes aan land. Eerst komt er ééntje kijken, die spartelt en slibbert een paar keer op en neer op het strand terwijl hij wacht op zijn vriendjes; dan verschijnt de tweede die ook een paar keer onderuitgehaald wordt door het terugtrekkende golfgekabbel, dan gaat de derde drie keer op zijn smoelbakkes terwijl nummer vier en vijf ondersteboven aan wal glijden.
Nat en schuchter houden die kleine sloebers zich zo staande in het schemerdonker, wachtend aan de rand van het strand, met hun teentjes nog in het deel dat elke vier seconden weer wordt overspoeld door een uitgestorven golf. En dan, op een bepaald moment, na twee of meer twijfelachtige, aarzelende pogingen, en wanneer ze met genoeg zijn om er voor een laat op uitstap zijnde roofvogel of meeuw hoog in de lucht niet meer uit te zien als een lekker weghappend avondmaal maar als een vervaarlijk donkerschubbig beest dat uit de oceaan verrijst, doen ze uiteindelijk toch van je ‘hey how, let’s go’ en waggelspurten ze in één klodder over het witte strand naar de veiligheid van de struiken in de duinen.
Zwerm na zwerm vol schattige piepkleine pinguïnnetjes spartelt zichzelf zo in enkele pogingen aan land, spurt zich dan in een dolle paniek tien meter de longen uit het lijf, om daarna onder een plork duinengras tien minuten doodstil te staan uithijgen. Hun thermische wetsuit-huid isoleert zodanig goed dat ze zonder problemen een hele dag in ijskoud water kunnen ronddobberen, maar ook andersom raakt er geen warmte door, met als keerzijde van de medaille dat als ze na hun sprintje niet een tijdje wat op adem komen, ze zichzelf letterlijk gaarstoven binnen hun zwart-witte maatpak.
Op weg terug naar de parking, stap je dan voet voor voet met hen mee, op weg naar huis. Hier staat een jong mannetje rustig te genieten van de avondlucht, daar joelt een vrouwtje op haar ventje dat die dag bij de kinders is gebleven dat ze bijna thuis is, even verderop is de hereniging al gebeurd en wordt dat uitgebreid gevierd met een onbeschaamde openbare voortplantingspoging, weer wat verder waggelen drie bijna opgedroogde oudjes rustig naast mekaar of staan twee pluizige kleintjes zich af te vragen waar moeder toch weer blijft. Een dag in het leven van pinguïn… mooi mooi mooi!



Avondeten!


De voertuigen worden in gereedheid gebracht...







Wilsons Promontory NP






Phillip Island


Een koala!




Pinguins! (foto's van het net geplukt, vermits er geen kiekjesapparaat was toegelaten)


Even opletten voor de thuisvaart


De kaart

donderdag 28 oktober 2010

28-10 Op weg, op een bekende weg!

Na de Grampians was het weer tijd voor een kort Belgisch onderonsje, ditmaal met Sander en Kristin, vers van de trouwpers, al honingmanend hier Down Under. Wij deelden met z’n vieren een deluxe bungalow met hen in het idyllische Port Campbell, terwijl buiten de regen voor nattigheid zorgde.
Zoals dat dan gaat in het leven, komt na regen zonneschijn en zo aanschouwden wij nog steeds in Belgisch gezelschap de eerste stukjes en beetjes van de Great Ocean Road. De eerste stukjes en beetjes van bijna 250 km draaiende en kerende, kolkende kustlijn, snellend langs de vijftig meter hoge kalkzandstenen kliffen van de London Bridge, de Loch Ard kloof en Martyrs Bay. Langsheen de legendarische baaien van de zogeheten ‘shipwreck coast’, waar in de tweede helft van de 19e eeuw de ene zwalpende driemaster na de andere verging (sommigen tragisch genoeg tijdens het feestgedruis dat op de voorlaatste dag van de drie maand durende oversteek vanuit Engeland de nakende aankomst moest inluiden).
Langsheen het Tower Hill Reserve bij Warnambool, waar wij op de rand van een bijna onherkenbare vulkaankrater eindelijk onze eerste koala in het wild spotten. Langsheen het walvis-uitkijkplatform van waarop na het seizoen niets meer te zien is. Daarna opnieuw naar London Bridge, waar ons lange, koude en winderige wachten beloond werd dankzij de hulp van een prachtig stel plaatselijke enthousiaste oudjes met een al even prachtig stel verrekijkers, toen de al even plaatselijke én enthousiaste troep mini-penguins zichzelf aan land waggelden in het duister. (schattig!)

De volgende dag stond er vanalles op het programma: het bekendste stukje Great Ocean Road: de Twaalf Apostelen (een reeks rotsformaties vlak voor de kust waarvan er nog slechts acht flink rechtopstaan), waar een hele lading rangers en brandweerlieden even van je bosbrandje aan het spelen waren om toekomstig brandgevaar te beperken. Daarna was het voor één van ons tijd om 28 virtuele kaarsjes van het virtuele taartje te blazen op Johanna Beach, waar wij een deluxe pick-nick hielden tussen de duinen.
Met het zand nog knarsend tussen onze tanden, wrongen wij even later onze nek in meer bochten dan de weg naar het Otway NP ons voorgeschotelde, en de ene koala na de andere toonde zijn pluizige oor of slapende achterpoot van tussen de eucalyptusbladeren in de bomen langs de weg.
Nog eens even later waren we in een totaal andere wereld tijdens de verrassende en dolprettige wandeling doorheen Maits Rest, een stukje regenwoud met varens die op palmbomen leken en karbonkels van boomstammen die in de mistige hoogte verdwijnen.
In Apollo Bay deden wij onze verjaardagspicknick nog eens over in een klein gezellig restaurantje, zonder zand, met champagne in de hand; klinkend op het recente avontuur van ‘Bartje op de Grote Oceaanweg.’




De shipwreck coast


Sander doet een fotoshoot.


De fameuze eerste koala in het wild!


De moeilijk herkenbare krater.


Een zwarte vlek, ook wel bekend als: vijftig penguins!



Een brandje blussen langs de Great Ocean Road.


Voor de twijfelaars, na al die tijd: dit zijn wij!




Een stukje regenbos.


Een zanderige picknick!


Zoek de koala!

En vind de koala!



Een classy picknick



Een vogel!


Uw goede vriend de kaart.