zaterdag 24 juli 2010

12-07 Bali

Een dikke twee uur noord-westwaarts per stalen vogel, achter de Zee van Timor en de uitlopers van de Indische Oceaan, ligt Bali, een van de bekendste eilanden van Indonesië. Wij zetten in het donker voet aan de grond op de internationale luchthaven van Denpasar, doken daar in een taxi en lieten ons naar het hotel voeren, waar een kamer met airconditioning op ons wachtte.
Na die eerste nacht die overal ter wereld had kunnen zijn, liet het ontbijtbuffet geen twijfel meer bestaan over in welk werelddeel we zaten. Waar staan dampende kommen rijst je al van ’s morgens vroeg op te wachten? Juist, Azië (typisch kenmerk nummer één: check!)
Niet lang na het ontbijt was het tijd voor typisch kenmerk nummer twee – totale verkeerschaos –, nummer drie – het openbaar vervoer-zootje en nummer vier – de kunst van het afdingen. Met het nodige gezoek, gevraag, gestap en geonderhandel, geraakten wij na een hele tijd heelhuids op onze bestemming, uiteraard een beetje in ’t zak gezet door de chauffeur (maar daar ontsnap je de eerste dag(en) niet aan, tot je een idee hebt wat de dingen kosten).
De bestemming waarvan sprake was Ubud, een charmant heuveldorp in het centrum van het land. Het anonieme hotel van de voorbije nacht werd vervangen door een charmante home-stay, waar we onze eigen bungalow met terrasje hadden (en met de ganse dag onze eigen thermos met lekkere thee) in de achtertuin van een traditioneel Balinees wooncomplex. Van daaruit verkenden wij ondanks het bewolkte weer enkele dagen de gezellige straten en steegjes vol winkeltjes, restaurantjes en marktjes en ontdekten wij waarom Ubud het kloppende hart der Balinese cultuur is, het artistieke centrum van kunst, dans en artisanaal vakmanschap.
We ontweken vertederd de enthousiaste makaak-aapjes die de Pura Dalem Agung-tempel en het spectaculaire omliggende stukje regenwoud bewonen, keken geboeid toe tijdens een klassieke Legong dansvoorstelling in het Paleis van Ubud, aten een luxe maaltijd (voor een kleine 10 € pp) aan de beste tafel (per toeval) op de rand van de lotusvijver in het feeërieke decor van de Pura Taman Sariswati-tempel, we wachtten twee uur lang op een feestelijke crematieceremonie (een statige stoet doorheen de straten) die maar niet wou beginnen en dan even vlug voorbij was als een gehaaste Balinees op een opgefokte scooter.
Twee keer huurden wij voor één dag een (niet opgevoerd) brommertje voor de uiterst democratische huurprijs van 4 euro per dag (bizar genoeg was de enige deftige wegenkaart duurder dan de scooter zelf) en toerden we door de iets verdere nabije omgeving: de oude monumenten van Goa Gajah (een grot met olifantenbeelden aan de ingang) en Gunung Kawi (in een rotswand uitgehouwen beelden), de Pura Tirta Empul-tempel met warmwaterbronnen in Tampaksiring en de Pura Kehen-tempel in Bangli, de nog steeds lichtjes actieve dubbele vulkaankrater van Gunung Batur met een meer in zijn buitenste kuip, het Kertha Ghosa-complex in Klungkung.
Op die enkele dagen genoten wij erg en leerden we bovendien veel. Zo leerden we bijvoorbeeld twee keer per dag op restaurant gaan (hetgeen voor ons erg decadent aanvoelt, ookal heb je geen andere opties en is het eten vijf keer zo goedkoop als bij ons).
We leerden dat er naast links rijden maar één wet is in het verkeer: voor je kijken en zorgen dat je nergens tegen rijdt, en dan komt alles goed, hoe gek je ook doet. Het systeem ziét er niet uit, maar het werkt wel. Toeteren betekent niet zoals bij ons ‘wat doe je nu toch, idioot’, maar ‘pas op, ik kom eraaan, hiphoi!!!!’, en dus luistert iedereen naar het getoeter achter zijn rug in plaats van zijn achteruitkijkspiegel te gebruiken, en blijft men zonder zorgen gewoon gestaag rechtdoor rijden, los van het gewirwar om zich heen – en na enkele uren zelf rondrijden waren ook wij het principe meester.
Wij leerden schaamteloos afdingen, waardoor uiteindelijke overeengekomen prijzen diep onder de helft van de oorspronkelijke vraagprijs kwamen, we leerden dat religie voorrang heeft op alles (in afwachting van de crematie-ceremonie werd de bovenleiding doorgeknipt, zodat iedereen – uit respect – gedurende enkele elektriciteitsloze momenten (lees: uren) tot bezinning kon komen.
We ondervonden aan den lijve dat het traditionele systeem van openbaar vervoer, met de ‘bemo’ (een oud, aftands mini-busje voor een vijftiental passagiers) niet meer is wat het was. Doordat Balinese banken recentelijk micro-kredieten zijn beginnen toestaan, kunnen velen zich nu een brommertje veroorloven en op eigen kracht raken waar ze moeten zijn en wordt het publieke netwerk veel minder benut. De bemo-chauffeurs wachten bovendien vaak tot ze min of meer een volle lading hebben alvorens te vertrekken. Hierdoor verloren wij bijna een hele dag in een poging om een vijftigtal kilometer verderop te raken, en uiteindelijk moesten we vruchteloos weer terugkeren naar Ubud, waar we al gauw opnieuw een home-stay vonden, die nog leuker was dan de eerste – een geluk bij een ongeluk heet dat dan.
We leerden dat in een Balinese kamer slapen niet per se een betere slaap oplevert dan in Australië in ons busje liggen, want vaak zijn er geen ruiten in de ramen en zijn er wél regendruppels, kraaiende hanen (elk gezin heeft wel een haan of twee), fluitende vogels, een zingende (jankende) imam vanuit de zeldzame moskee of gewoon luidruchtige buren.

Bij een tweede poging geraakten we wél weg uit Ubud, richting de zwarte steenstranden van Amed aan de oostkust. In een drietal etappes met de bemo (van een echt bemo-netwerk is geen sprake, maar elke ‘lijn’ heeft zijn eigen kleur, dus na wat rondvragen weet je welke je moet tegenhouden, en op drukke routes lukt het nog om redelijk efficiënt op te schieten) klaarden wij bijna de klus, enkel het laatste stukje moesten we onze toevlucht zoeken tot een ‘toeristentaxi’, waar al twee Belgen in bleken te zitten, met wie we de volgende twee dagen hebben opgetrokken.
Met z’n vieren duwden wij al snorkelend onze neus in het water en keken we onze ogen uit op het koraal en speurden wij doorheen het soms aandampende masker naar de gekste vissen.
Ons dagtripje naar Tulamben werd een maat voor niets, vermits het scheepswrak dat daar vlak voor de kust zou moeten liggen, onvindbaar was en we van de zogeheten onderwaterpracht niet eens een glimp hebben kunnen opvangen. Niet getreurd, want weer terug in Amed doken wij opnieuw het warme water in en dreven wij op een bepaald moment oog in oog (of beter: oog in duizend ogen) met een reusachtige school uit de kluiten gewassen vissen – zeer cool, al voel je je op dat moment toch even niet helemaal als een vis in het water.
Via Singaraja trokken we daarna noordwaarts naar het rustige Lovina, waar we lichtjes ziek (door de hitte, de vermoeidheid, het eten?) niet veel verder raakten dan het zwembad, maar daar was het verre van onaangenaam.
Twee dagen voor de dag na de voorlaatste dag (kwestie van de moeilijkheidsgraad van dit leesvoer hoog te houden) zochten wij weer hogergelegen hoogtes (what’s in a name?) op om in het petieterige dorpje Candikuning aan boord van een zeer onhandig te navigeren roeibootje te gaan. Met z’n tweetjes (romantisch he) dobberden we zo een rondje omheen de Pura Ulu Danu Bratan-tempel aan de rand van het meer. Door middel van aardig gecoördineerd gepeddel raakten we weer aan wal, waar zo goed als alle etablissementen al gesloten waren (ookal was het nog maar half zes) en we pas na een tijdje zoeken nog avondeten voorgeschoteld kregen.
De laatste twee dagen donderde het nog steeds in onze magen, waardoor we een laatste tempelbezoek afgelastten en meteen naar Kuta aan de westkust gingen, dé massatoeristische hotspot van Bali. Hier kwamen we in contact met de – wat ons betreft – minst interessante kant van het eiland: een volgepakte, ongezonde mix van surfers en (voornamelijk) Australische jeugd die goedkoop komt feesten en drinken. Wij deden hier saai als we zijn niet aan mee, maar gingen aan de pillen – medisch verantwoordde welteverstaan, waardoor we een dag later, op het moment van vertrekken, al weer bijna kiplekker te noemen waren.
Terug in de stalen vogel, zuid-oostwaarts over de Zee van Timor en de uitlopers van de Indische oceaan, waren wij het er over eens dat het ommetje naar Azië er eentje was om in een fijn kadertje tegen de muur te spijkeren.




Bekende en vreemde vogels bij de home-stay in Ubud





Apen in de Monkey Forrest in Ubud



Rijstvelden en regenwoud: het plaatselijke landschap


De 'grote markt' in Ubud


De ingang van de Olifantengrot



Twee blanken op een scooter - opgepast!


Een cafeetje in de vulkaankrater


De foto is wat schots en scheef, maar het geeft een idee van de sfeer in restaurant De Lotus



De crematie-ceremonie




Dansen maar!





Rijstvelden en tempels




Snorkelen tot zonsondergang bij Amed


Een hobbelige rit met de bemo



Lovina
hit counter

Geen opmerkingen:

Een reactie posten