zaterdag 28 augustus 2010

28-08 Fremantle

Klokslag twaalf uur op vrijdagmiddag luidde er een onhoorbare bel en zo was het (naar onze werkgrage goesting iets te vroege) einde van de derde werkweek (de tweede tussen de bloemen) een feit. Vermits elk nadeel (vroeg stoppen met werken = minder uren betaald krijgen) ook zijn voordeel heeft (naar huis!), zaten wij niet bij de pakken neer, maar winkelden wij al gauw alle benodigdheden bij mekaar om ’s avonds Jade en Kate (u weet wel, de huisbaas en zijn toekomstige wederhelft) te ontvangen.
Met geklingel, geklangel en zonder geklungel draaiden wij een driegangenmenu in mekaar dat enkele uren later eenieders smaakpapillen deed tintelen: koude komkommer-yoghurt soep vooraf, een trio van pasta dat de maag vulde tot er enkel nog gaatjes overbleven en als klap op de vuurpijl typisch Australische Tim-Tams (jammie chocoladekoekjes).
De volgende ochtend waren wij vroeg genoeg uit de veren om te zien dat het een mooie dag zou zijn, en dus brachten we onszelf in stelling om bij wijze van ‘een eerste uitje in Perth’ te dagtrippen naar Fremantle, genoemd naar kapitein Charles Fremantle, die in mei 1829 in naam van de Engelse koning George de Vijfde op die plek officieel de hele godganse Australische westkust bezette.
‘Freo’, zoals de locals dit pittoreske havenstadje heten, ligt 20 kilometer ten zuiden van Perth aan de monding van de Swan River (diezelfde rivier die ten noorden van Perth door de wijngaarden van de Swan Valley slingert en die de grootstad zelf in twee snijdt). Met de hartverwarmende goedkeuring van de zon flaneerden wij doorheen de met 19e eeuwse koloniale gebouwen bezaaide straten, langsheen leuke (maar erg dure) boetiekjes en andere winkeltjes met nuttige spullen en niet zo nuttige maar des te aardigere aardigheden die zonder veel moeite een plaatsje zouden kunnen afdwingen in uw of onze woon-, slaap- of eetkamer.
Net als vele anderen links en rechts van ons, genoten wij van een ‘al fresco’ lunch (hip Engels taalgebruik, om gewoon te zeggen dat je buiten op een terrasje zit) op de gezellige Cappuccino Strip, om daarna meer dan verzadigd de Fremantle Markets te doorkruisen.
Daarna waren onze beentjes moe en net zoals we waren gekomen, lieten wij ons met de gratis stadsbus – via een efficiënte buslus – weer terugbrengen naar de parking waar we ons eigen busje hadden achtergelaten.
Met een van de betere Vlaamse spreuken in het achterhoofd (ééntje is geentje), gaan wij binnenkort ongetwijfeld nog eens terug voor meer…




Oude straten van Fremantle




Gekke meneren en stoelen op de Capuccino Strip



Fremantle Markets

dinsdag 17 augustus 2010

17-08 De jacht…

Wie ons vorige artikel aandachtig en tot aan het gaatje (het bittere eind, zo u wil) tot zich heeft genomen, weet welke twee prooien wij gedreven hebben nagejaagd.
Een eerste slachtoffer liet niet lang op zich wachten: ander, eerder vertrouwd, werk. De dag dat we ons snoeiwerk opzegden en onze contactpersoon bij het jobcenter spraken, waren er net twee plekjes vrijgekomen in een bloemkwekerij ten zuiden van Perth. Met bakken ervaring in de achterzak waren wij natuurlijk uiterst sterke kandidaten, en dus konden wij meteen na het weekend beginnen. Ter plekke werd ons enthousiasme wat de kop ingeduwd omdat we niet ingeschakeld werden in de gewone werkjes, maar vooral in de jaarlijkse zomeropkuis: oude planten weggooien, dorre bladeren opvegen, nieuwe potten vullen met grond en weer op hun plaats zetten (het betreft hier ondertussen negenduizend zeshonderd bloempotten die stuk voor stuk losgemaakt zijn, ontdaan van watertoevoer, leeggegoten, ontsmet, weer gevuld, weer op hun plaats gezet en opnieuw voorzien van de ondertussen ontsmette watertoevoer).
Momenteel zitten we in onze tweede week en valt het ietwat leukere werk ons ten deel. Zonder aarzelen schieten wij nu in actie (met bevredigend gevolg, welteverstaan) als men ons opdraagt rozen te pluizen of tulpen te bossen; wij tuinieren dus in Australië meer dan we naar alle waarschijnlijkheid in de rest van ons leven zullen doen.
Onze (en uw) droomjob is het niet helemaal – rozen hebben doornen (die er niet voor terugdeinzen stevig te prikken), de werkplaats is ‘s ochtends ijskoud (geen isolatie, weet u wel) en de serres bloedheet in de namiddag (wie zei onlangs nog dat het broeikaseffect iets goeds was?) – maar u hoort ons niet klagen (want u bent veel te ver weg).
De tweede zoektocht, die naar een kamer in een gedeeld huis, bleek ietwat moeilijker. Huisbezoek na huisbezoek in de meest uiteenlopende uithoeken van Perth, overal scheelde wel wat aan: te duur, geen internet, te oud huis, te oude medebewoners, toch te slecht gelegen, …
Na vijf concrete pogingen was het – zoals het alombekende spreekwoord zegt – zesde keer, goeie keer en vonden wij op twintig minuten van het werk (dat is kortbij naar plaatselijke normen) een goedkoop maar gezellig optrekje met een op het eerste zicht toffe huisgenoot en op het tweede zicht erg toffe huisbaas. Al de brieven die u ons al lang had willen sturen en op een stapeltje liggen te liggen, kunnen dus vanaf nu niet meer geadresseerd worden aan nummerplaat AO SO 1O, maar zijn meer dan welkom in Alton St 10, 6107 Kenwick, WA, Australië.
Het eerste weekend werd het sociaalste dat we het voorbije half jaar hebben meegemaakt, met een vrijdagavond die een zoete inval werd van de meest bizarre (zowel interessante als oninteressante) figuren, een zaterdagnamiddag die (jammer genoeg in wind en regen) op het terras van een sjieke bar doorging samen met enkele collega ‘groene vingers’ en een zondag met een geweldig gezellig onderonsje dat om tien uur begon met een ontbijt ten huize van Kate (de eega van) en Jade (de toffe kerel die eigenaar is van het huis en dus officieel als de ‘huisbaas’ door het leven gaat), dat uiteindelijk voortduurde tot dieper in de namiddag dan een doorwinterde brunch!


roosjes


180000 gerberas


pluizen maar!


Een rondleiding door ons huis:

de keuken



de slaapkamer



de loungeroom

hit counter

vrijdag 6 augustus 2010

06-08 Perth

De verstrekkende verkeersarmen van Perth verwelkomden ons op een vrijdagvoormiddag. De hoofdstad van de staat Western Australia, met zijn anderhalf miljoen inwoners, is ’s werelds meest geïsoleerde grootstad: Jakarta en Singapore liggen dichterbij dan bijvoorbeeld Melbourne en Sydney.
Of dat de reden is dat men het nodig vond om op onze dag van aankomst de betaalparkeerzone rond het stadscentrum uit te breiden tot zelfs in hoofdzakelijk residentiële wijken is niet duidelijk, maar erg onhandig is het wél. Nadat wij toch nog een gratis plekje hadden gevonden en daarna een tiental minuutjes in gestrekte pas richting stad hadden gemarcheerd, vonden wij de deur van het backpacker jobkantoor dat ons de weg moest wijzen in de wereld van de tijdelijke, hersenloze arbeid. Met verwachtingen kleiner dan een tuinkabouter en hoop vele malen groter dan het heelal, stapten wij naar binnen. Met een jobaanbieding en een toekomstig telefoontje met alle details in de achterzak, kwamen wij dolgelukkig weer naar buiten. Het telefoontje liet tot onze ergernis (en tot bevestiging van de Australische way of life) zodanig lang op zich wachten dat we uiteindelijk pas dinsdagochtend konden beginnen aan wat al van bij de eerste oogopslag een eeuwigdurende strijd leek: verder dan wij een blik konden werpen, strekten rijen en rijen druivenstruiken zich uit, allen met tientallen trots verstrengelde takken die vakkundig gesnoeid dienden te worden tot wat dan heet ‘een tweeknoppige scheut’.
Met gloednieuwe snoeischaren gingen wij en nog drie andere woestelingen aan de slag op een wijngaard in de Swan Valley, het ‘mekka van de smaak’, een twintigtal kilometer ten noorden van Perth. Na enkele aanmoedigende en ook corrigerende woorden van de opdrachtgever, maten wij de wijnranken zulk een frisse nieuwe coupe aan dat de betere kapper er jaloers op zou zijn. Regelmatig gooide de regen roet in het eten en dienden wij ons terug te trekken in ons rijdende huis, wachtend op betere tijden. Toen de donderwolken waren verdwenen kwam er echter een divers peloton aan spierpijntjes en andere kwaaltjes opzetten, waardoor het duidelijk werd dat we zelfs met een flinke dosis wilskracht nooit de snelste snoeiers zouden worden.
Op het domein waar wij dagelijks van ’s ochtends vroeg de koude trotseerden (herinner u: het is hier winter, hetgeen betekent dat het kwik ’s nachts tot rond de vijf graden zakt; als de zon schijnt wordt het erg aangenaam, zoals de betere lentedag te België, als het regent is het een typische grijze herfstdag) was men bezig een ‘ik ben bijna een paleis’-villa neer te poten, met vijf slaapkamers (elk voorzien van een eigen dressing en badkamer met jacuzzi), entreehal met koepel en twee symmetrische draaitrappen, een theaterzaal, een muziekzaal, een algemene entertainmentruimte, een groot uitgevallen lift, een gastenkwartier, drie gigantische garages (met plaats voor zeker vijftien auto’s) en driedelig zwembad, het geheel afgewerkt met een Romeo-en-Julia-balkon en een batterij aan dorische zuilen.
Wij horen u (en zeker de actieve bouwers onder jullie) al watertanden en duim-en-vinger-likken, maar moeten zeggen dat het wat ons betreft een ware ramp is qua planopzet en binnen-buiten-relatie. De garages blokken bijvoorbeeld aan (de beste!) drie kanten van het huis het zicht op de omliggende wijngaarden af, terwijl het terras met zwembad aan kant vier uitzicht geeft op (begrijpe wie het kan) een drukke weg.
Vanuit ons erbarmelijk busje keken wij vaak geboeid naar de bouwwerf, ons afvragend hoe het eindresultaat er zou uitzien, en met oververmoeide armen, benen en ogen, gingen wij op het einde van de week op zoek naar nieuw werk én een echt eigen huis…



Zonsopgang in de Swan Valley


De wijngaard waar wij op werden losgelaten


Villa vino

de entreehal

een van de verlaagde plafondjes

het toekomstige zwembad

het prachtige zicht doorheen... jawel, de binnenkort potdichte garagepoort

maandag 2 augustus 2010

02-08 De Coral Coast en Shark Bay

Van de ene publiekslieveling naar de andere trekkend, was het kort na Karijini de beurt aan de koraalkust. Zoals de naam van het beestje al doet vermoeden, zijn er hier twee dingen waarvoor een mens al eens uit zijn schelp wil kruipen: koraal en kust, en elk van beide aspecten is voor diezelfde mens toegankelijk onder de beschermende mantel van ‘nationaal park’: het Cape Range NP (boven de zeespiegel, op het land) neemt maagdelijke duindomeinen en steenachtige rivierkloven voor zijn rekening, terwijl het omliggende Ningaloo Marine Park (onder de zeespiegel, in het water) heerlijke helblauwe waters en koraalriffen op het menu heeft staan.
Beide nationale parken strekken zich uit aan de westkant van een honderdvijftig kilometer lange, dertig kilometer brede landtong die uit het vasteland de oceaan in priemt. Het leek wel alsof heel gepensioneerd en caravannend Australië (deze bevolkingsgroep is zo mogelijk nog groter dan bij onze kaaslievende noorderburen) samen met ons dit stukje van de wereld wilde bezoeken, waardoor wij onze toevlucht moesten zoeken tot een camping buiten het nationale park (wildkamperen was hier enkel mogelijk in de variant waarbij je fikse boetes aan je been krijgt). Daar moesten we in eerste instantie een stuk meer betalen dan wat ze ons in de toeristische dienst hadden verteld (‘we hebben nét vandaag de prijzen verhoogd!’), maar bij wijze van gunst (of zouden onze schattige snoeten er voor iets hebben tussen gezeten?) konden we toch aan de oorspronkelijke prijs overnachten.
Na al dat praktische gedoe waren wij net op tijd weer buiten om te zien dat de zon stiekem al achter de duinen aan het wegkruipen was. Met haastige voetjes baanden wij ons een weg door enkele zandbanken, veroorzaakten daarna een kleine strandzandlawine waarbij geen noemenswaardige slachtoffers vielen en toen vonden wij een prima plekje achter een kanjer van een duin die door de wind op de meest bizarre manier op een hoopje was geblazen. De zon wist ondertussen met zichzelf geen blijf en doofde dus maar in de verte in de zee en toen het bijna donker was keerden wij voorzichtig terug op onze stappen.
De volgende ochtend waren wij vroeg uit de veren en balanceerden wij op de ronde witte keien en hoekige bruine rotsen van de Mandu Mandu Gorge, waarna we een stel gehuurde snorkels in de aanslag brachten en ons licht gebruinde lijf in de schilderachtige waters van de Turquoise Bay gooiden. Bijna verkleumd en zonder een vis te zien stonden wij niet veel later weer op het strand, met luidruchtig geklappertand en met al bibberend een handdoek in de hand (als je het in de noordzee wat te warm vindt, kom dan maar naar hier).
Als een diepgevroren broodje, smachtend naar een voorverwarmde oven, doken wij in onze auto, ramen en deuren gesloten in de volle zon (soms zegt een mens geen nee tegen het serre-effect), en zo waren wij na een tijdje weer op temperatuur. Gek als we zijn waagden we ons dan opnieuw het water in bij de Oyster Stacks, waar het gelukkig ietsje pietsje warmer was, er meer vissen zwommen dan wij haren op ons hoofd hebben staan en waar onze snorkelhuur uitgaven zo toch nog de moeite waard werden.
Na een tweede opwarmbeurt spiedden onze ogen van bij de Vlamingh vuurtoren met succes diep in de oceaan naar de witte fonteinpluim die door walvissen de lucht wordt ingejaagd als ze aan het wateroppervlak naar lucht komen happen. Een paar walvisspuiten en twee uur rijden later zat de dag erop, even vlug als hij gekomen was.

Vierhonderd kilometer ten zuiden van de Coral Coast priemt opnieuw een ongeveer honderdvijftig kilometer lange, dertig kilometer brede landtong diep de oceaan in, ‘Shark Bay’. Ook hier zegt de naam het zelf: in de haaienbaai woont een meer dan gemiddelde populatie haaien, al is dat niet de hoofdreden waarom wij – nog steeds schijnbaar in gezelschap van heel gepensioneerd en caravannend Australië – ernaar afzakten. Die reden luistert naar de uiterst misleidende naam ‘Monkey Mia’, want er is geen aap te bespeuren – het zijn de dolfijnen die dit kleine plaatsje wereldberoemd maken (dat wereldberoemd, zo noemen ze het hier zelf, want wij hadden er, net als u allicht, tot voor een paar weken nog nooit van gehoord).
Een groep dolfijnen komt hier dagelijks meermaals uit vrije wil vanuit de wijde, wilde wateren zijn neus aan het oppervlak steken, waarbij ze volgens een strikt regime – en tot groot jolijt van alle bezoekers – enkele vissen krijgen toegeworpen. In drie ochtendlijke voedersessies krijgen enkel de volwassen dolfijnen tot maximum tien procent van hun dagdagelijkse voedselbehoefte aangereikt, waardoor ze (gelukkig) het zich niet kunnen permitteren af te leren hoe een dolfijn te zijn, en ze het grootste deel van de dag in volle zee doorbrengen met hun jongen, op zoek naar eten.
Wij waren net op tijd voor de laatste voedersessie, en daar mocht onze vrouwelijke helft de laatste vis van de dag in een dolfijnenmond steken, maar een vliegensvlugge, ongemanierde mijnheer dacht dat het aan hem was, stak voor en zette zo een domper op de dag.
Uiteindelijk besloten we de volgende ochtend nog eens opnieuw te proberen, en door er ongelooflijk super-enthousiast uit te zien, werden we bij de tweede sessie opnieuw uitgekozen en hadden wede eer om mevrouw Surprise te voederen.
Blij als een dolfijn (ze zijn zo lief mijnheer, en hebben altijd een glimlach op hun gezicht) gingen wij er daarna vandoor, met onze aller-allerlaatste in Brisbane verdiende dollars, regelrecht richting Perth.



Op weg naar... tja naar waar?


Wat een duin!


Is het het einde van de wereld... of gewoon een slechte foto van de zonsondergang?



Uit de wind, in het zonnetje... heerlijk!


De Mandu Mandu Gorge




Niemand, een jongedame en blote tenen bij Turquoise Bay


Doorzichtig water bij de Oyster Stacks, zodanig dat je het bijna niet eens ziet.




Tijd voor dolfijnen-ontbijt!


Stefaan de pelikaan.


Langs velden en wegen waren zij gekomen...


... tot in Perth

free html visitor counters